De taal en spraak ontwikkelt zich langzamer, zonder evenwel het gevolg te zijn van ernstige gezichts- en/of gehoorsmoeilijkheden.
We onderscheiden kinderen met een vertraagde spraak- en taalontwikkeling en kinderen met een spraak- en taalstoornis al dan niet in combinatie met bijkomende stoornissen.
Bij een spraak- en taalvertraging worden alle stappen uit de normale ontwikkeling doorlopen maar later en trager verworven. Door extra stimulatie binnen de therapie kan de achterstand ingehaald worden. Bij een spraak- en taalstoornis zien we kenmerken die niet in een normale ontwikkeling voorkomen. De ontwikkeling verloopt anders en zeer moeizaam. Zelfs na intensieve behandeling zijn er nog restverschijnselen.
Daarnaast zijn er nog specifieke spraak- en taalstoornissen: dysfasie, verbale dyspraxie, …
Bij een dysfatische ontwikkeling zien we een taalontwikkelingsstoornis, dit wil zeggen dat deze kinderen het taalsysteem niet spontaan onder de knie krijgen. De oorzaak ligt in de hersenen, maar kan niet altijd worden aangetoond.
Kinderen met verbale dyspraxie hebben het moeilijk om bewegingen van de lip-, kaak- en tongspieren vlot en automatisch uit te voeren. Vloeiend spreken is voor deze kinderen dus zeer moeilijk. De oorzaak van dit probleem ligt in de hersenen.